Starre houding EU qua plastic werkt belemmerend

Waar het voorgestelde EU-verbod op de verkoop van polymere infills dermate is dichtgetimmerd dat het nog nauwelijks ruimte laat voor discussie, kan dat niet gezegd worden voor wat betreft producten van biologisch afbreekbare polymeren. Juist daarom zou de Europese Commissie er verstandig aan doen om zich verder in de materie te verdiepen.

Waar het voorgestelde EU-verbod op de verkoop van polymere infills dermate is dichtgetimmerd dat het nog nauwelijks ruimte laat voor discussie, kan dat niet gezegd worden voor wat betreft producten van biologisch afbreekbare polymeren. Juist daarom zou de Europese Commissie er verstandig aan doen om zich verder in de materie te verdiepen.

In de voorgenomen beslissing om milieuvervuiling door microplastics te minimaliseren door de verkoop van producten zoals SBR, TPE of EPDM infill met een korrelgrote van kleiner dan 5mm, te verbieden, stelt de Europese Commissie ook eisen aan de biologisch afbreekbare polymere alternatieven. Daarvan mag in water of in de bodem, respectievelijk na zes maanden of twee jaar, niets meer terug te vinden zijn. Met name de verwachting met betrekking tot de beoogde afbraaksnelheid in water is niet realistisch gezien de vochtige omstandigheden waarin we in Europa leven. De Europese Commissie lijkt dat deels in te zien. Voor de landbouwsector is het namelijk wel bereid om een ontheffing te verlenen aan het biologisch afbreekbare producten. “Een voorbeeld daarvan zijn de biologisch afbreekbare landbouwfolie die gemaakt zijn van polymeren,” noemt Bruno de Wilde van OWS Normec als voorbeeld. Het testlaboratorium test al 30 jaar de biologisch afbreekbaarheid van producten en is één van ’s werelds leidende onderzoeksinstituten voor wat betreft deze materie. Maar voor biologisch afbreekbare infill is de Europese Commissie niet zo mild: daarvoor zijn er, zo meent het, voldoende alternatieven. De Wilde betreurt die houding. “Biodegradatie is een concept dat vele nuances kent.”

Lastige materie

Volgens De Wilde bestaan er veel misverstanden omtrent het begrip ‘bio’ plastic. “Plastic is de grote vijand geworden maar die mindset is niet altijd goed,” zo merkt hij op. “De wetgever zou breder moeten kijken want we zijn nu te rigide. Biodegradatie is geen zwart/wit eigenschap maar verschilt van milieu tot milieu.” Biopolymeren kunnen worden verdeeld in twee groepen: biobased (producten uit herwinbare grondstoffen) en biologisch afbreekbaar. Producten van biobased grondstoffen zijn niet per definitie biologisch afbreekbaar. Groene PET is daarvan een goed voorbeeld. Tegelijkertijd kan een petrochemisch materiaal toch als grondstof voor een biologisch afbreekbaar product dienen. Dat de Europese Commissie nu strikt is voor wat betreft de infill hebben we, volgens De Wilde, vooral aan onszelf te wijten. “Er zijn in het verleden te veel valse beloftes gedaan. Zo is men biodegradatie gaan claimen voor producten die eigenlijk alleen maar uiteenvielen en niet-natuurlijke restproducten achterlieten terwijl echte biodegradatie juist het omgekeerde is van fotosynthese: de omzetting naar CO2.” Hij wijt het gebrek aan kennis ook deels aan de relatieve nieuwigheid van het fenomeen ‘biologisch afbreekbaar’. “Dit soort producten worden pas 30 jaar geproduceerd. Ze zijn dus relatief jong en nog niet heel goed bekend. Dat begint nu langzaamaan te veranderen. Zo wordt inmiddels in zowel de Verenigde Staten als in China vol op biologisch afbreekbare producten ingezet. Maar ondanks de vele ontwikkelingen die in Europa plaatsvinden, zijn we hier nog erg traag.” Volgens De Wilde is de Europese wetgeving te belemmerend. “De Europese Commissie deelt met de linkerhand veel subsidies uit maar, tegelijkertijd, trekt het met de rechterhand aan de rem,” zo verzucht hij. “Vaak worden oplossingen gevonden in en, en, en, in plaats van of, of, of,” zegt hij terwijl hij verwijst naar het precautief principe. In dat principe wordt allereerst ‘voorkoming’ (middels gedragsverandering) nagestreefd voordat gekeken wordt naar ‘ingrijpen’ middels technische aanpassingen of (gedrags)verbeteringen. Een verbod is daarbij de allerlaatste stap en wordt alleen overwogen wanneer er geen andere opties meer zijn. Het precautief principe wordt breed toegepast om op de werkplek, de veiligheid en gezondheid van alle betrokkenen te garanderen en om te voorkomen dat een product of activiteit een negatieve impact op het milieu heeft. “Ik begrijp wel dat de Europese Commissie voor een lastige taak staat. Daarom zou een mogelijk oplossing kunnen liggen in het idee om de klok pas te laten gaan tikken nadat het functioneel leven van het product erop zit.” In dat geval zou de lat voor de biodegradeerbaarheid van biologisch afbreekbaar infill dus aanzienlijk lager komen te liggen.

Wijzigend kader

Willem Post van adviesbureau Greenhouse Advies begrijpt het dilemma omtrent biologisch afbreekbare kunstgrascomponenten en (voorgestelde) wetgeving die ruimte laat voor discussie. “Je hebt je aan de wetgeving te houden en de zorgplicht geldt voor iedereen. Je mag de bodem eenvoudigweg niet verslechteren. Sommige vervuiling los je echter op door het te verdunnen en andere vervuiling lost zich helemaal vanzelf op,” zo merkt hij op. “Ook afdekken is een vorm van saneren. Waar het echter bij biodegradatie om draait is de vraag: welke invloed heeft jouw degradatie op de bodemkwaliteit?” Ook wijst Post erop dat bepaalde stoffen voorheen nooit beschouwd zijn als problematisch, maar de afgelopen paar jaar toch als zodanig op de radar zijn verschenen. “Denk daarbij aan PFAS. Vijf jaar geleden was het gebruik ervan geen enkel probleem. Nu wordt er echter vanuit de EU gewerkt aan een totaalverbod op het gebruik of toepassen van PFAS.” Zijn advies is daarom om de receptuur van producten uit te werken en de bodem na afloop te toetsen op de (al dan niet) aanwezigheid van de verschillende ingrediënten uit een product.

Op dit moment is het juridisch kader in Nederland de Wet bodembescherming. Die wordt ondersteunt door het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit. De overheid is echter van zins om dat alles door de nieuwe Omgevingswet te vervangen. “Het is nog altijd niet duidelijk wanneer die wordt geïntroduceerd. Dat kan òf 1 op januari of op 1 juni 2024 zijn.” Wel staat vast dat met de komst van de Omgevingswet, de systematiek van de zorgplicht voor bodem wijzigt. Het huidige Artikel 13 van de Wet bodembescherming omvat dan ook het water en de lucht.

Een ander struikblok dat Post ziet, is de verschillende omgevingsdiensten. “Zij moeten toezien op de naleving van de Wet bodembescherming maar hun visie op zaken kan onderling verschillen. Bovendien kun je op één locatie soms met meerdere omgevingsdiensten te maken hebben.”

Een veeg teken

Als de Europese Commissie voortgaat op de weg die het nu met het voorgenomen verbod op bewust toegevoegde microplastics heeft ingezet, dan is dat een veeg teken voor wanneer het actie wil ondernemen tegen microplastics die het gevolg zijn van, bijvoorbeeld, versleten kunstgrasvezels. Die wens zit al in de pen. Onderzoekers van de universiteit van Barcelona publiceerden eerder deze zomer dat versleten kunstgrasvezels verantwoordelijk zijn voor een grote deel van de vervuiling die zij in Spaanse wateren registreerden. Ongetwijfeld leest het Europees Chemisch Agentschap (ECHA) aandachtig mee. Toch kunnen we niet zonder polymeren voor onze kunstgrassystemen, claimt René van Bremen van Senbis Polymer Innovations. Hij is not amused dat de Europese Commissie niet bereid is om minder star naar biologisch afbreekbare polymere infill te kijken. “We stellen hoge eisen aan de performance, voorspelbaarheid, repliceerbaarheid, veiligheid, hygiëne en lange levensduur van, onder andere, kunstgrasvezels. Die bereik je alleen door het gebruik van polymeren.” Volgens hem doen zowel de kunstgrasindustrie als de -markt er goed aan om zich te mobiliseren. “De kunstgrasindustrie heeft zich in 2018 te laat gerealiseerd wat de gevolgen zouden kunnen zijn van het beoogde verbod op polymere infill. Dat moeten we ons geen tweede keer laten gebeuren.” Ook om die reden was Senbis Polymer Innovations één van de acht partijen die actief bijdragen aan de LCA voor sportvloeren. “Wij staan volledig achter onze GreenFill biologisch afbreekbare infill en onze GreenBlade biologisch afbreekbaar kunstgras. Voor GreenFill hebben we al een verklaring van testinstituut TÜV dat stelt dat het 100% biologisch afbreekbaar is. Voor GreenBlade verwachten we, op termijn, ook zo’n verklaring te kunnen overleggen. Beide producten zijn inmiddels al op verschillende sportparken in Nederland geïnstalleerd.” Net als Bruno de Wilde stelt ook René van Bremen dat biologisch afbreekbare producten in de VS inmiddels volledig geaccepteerd zijn. “Vanuit de VS is al duidelijk belangstelling voor onze ontwikkeling dus dat stemt hoopvol. Tegelijkertijd moeten we ook Europa beter informeren en overheden bewegen om in dit soort oplossingen te investeren. Wie nu investeert in biologisch afbreekbare infill of kunstgras hoeft, in principe, niet in beheersmaatregelen te investeren.”

Industrie-brede discussie

De toekomst van biologisch afbreekbare infill of kunstgras blijft dus voer voor discussie. “Ik heb er alle vertrouwen in dat, naar gelang we meer ervaring met biologisch afbreekbare producten krijgen en de kennis zal toenemen, dat ook de wetgevende macht met een ander oog naar haar regels gaat kijken,” stelt René van Bremen van Senbis. “Wat ik alleen hoop is dat we als branche lessen trekken uit de discussie over microplasticvervuiling door polymere infill. De radicale plannen van ECHA en de EC werden pas opgemerkt toen het te laat was om nog in te grijpen. Sindsdien zijn de autoriteiten op verkeerde feiten blijven voortborduren waardoor het sentiment richting kunstgras negatief is geworden. Dat raakt de hele industrie.” Dat de discussie over plastic en vervuiling eentje is die op drijfzand lijkt te leunen, blijkt wel uit een recent artikel over een onderzoek van de Universiteit van Utrecht. Volgens de onderzoekers bevatten de oceanen zo’n 3,2 miljoen ton plastic. Dat is nog geen 1,5% van de 250 miljoen ton die de afgelopen jaren werd geclaimd. De onderzoekers kwamen tot die conclusie dankzij het gebruik van een andere maar meer accuratere rekenmethode. “Hoeveel het exact is, is niet relevant: plasticvervuiling is een probleem. Maar in onze zoektocht naar oplossingen moeten we wel realistisch blijven en ruimte blijven houden voor nieuwe innovaties,” zo meent René van Bremen. “Dat bereiken we niet door star te  blijven vasthouden aan een bepaald beeld.”

Geef een reactie