Debat over polymere infills nadert ontknoping

Verschillende infills

Vanaf januari 2021 buigt de Europese Commissie zich over de vraag of er nog toekomst is voor, onder andere, rubber en plastic infills voor kunstgras. Wat gaat dat voor u betekenen?

De Europese Commissie (EC) heeft de ambitie om milieuvervuiling door microplastics nog voor 2040 met tenminste 400.000 ton te verminderen. Daarom gaf het in 2018 het Europees Chemisch Agentschap (ECHA) de opdracht te onderzoeken wat de consequenties zouden zijn wanneer het de verkoop van minuscule plastic deeltjes die toegevoegd worden aan producten, zou verbieden. Aanvankelijk lag de focus vooral op het gebruik van microplastics in producten zoals shampoo, tandpasta en verf: toepassingen waarbij de microplastics eenvoudig een weg naar het milieu of de maag van mens en dier kunnen vinden. Rubber en plastic infill voor derde generatie kunstgrasvelden vallen echter ook binnen de gehanteerde definitie voor een microplastic maar het duurde lang voordat dat kwartje ook bij de kunstgrasindustrie viel. Op dat moment had ECHA al het standpunt geadopteerd dat de ongeveer 21.000 kunstgrasvoetbalvelden en 72.000 trapveldjes die Europa rijk is, jaarlijks verantwoordelijk zijn voor 16.000 ton aan microplasticvervuiling. Met dat in het achterhoofd heeft ECHA aan haar onderzoek gewerkt en de resultaten daarvan zal het nog voor het einde van dit jaar aan de EC presenteren. U begrijpt dat een verbod op de verkoop van polymerische infill voor kunstgrasvelden alleen al de EC ver kan brengen om haar doelstelling te bereiken.

Stefan Diderich van de EMEA Synthetic Turf Council (ESTC), de vereniging voor de kunstgrasindustrie in Afrika, het Midden-Oosten en Europa, verwacht dat ECHA twee opties zal presenteren. ‘De eerste optie is om die verkoop daadwerkelijk te verbieden. De markt en industrie krijgen dan zes jaar de tijd om zich daarop voor te bereiden. In dat geval gaat het verbod op verkoop van infill waarschijnlijk vanaf 2028 in. Dat besluit zal geen invloed hebben op infill dat al in velden ligt of op de voorraad die bij de eigenaar van dat veld aanwezig is. Dat infill kan worden gebruikt totdat de voorraad verbruikt is. De tweede optie is om die verkoop te blijven tolereren maar wel op voorwaarde dat kunstgrasvelden voortaan worden voorzien van maatregelen die de verspreiding van de infill naar de omgeving moet minimaliseren. Het effect van dat besluit zou dan elk vijf jaar opnieuw worden getoetst.’

Keuze genoeg

Aan maatregelen om die verspreiding te voorkomen, ontbreekt het niet. ‘Je kunt dan denken aan kantplanken langs het veld, uitlooproosters bij de verschillende in- en uitgangen van velden, kleedkamers en de kantine maar ook aan filtersystemen op plekken waar het regenwater in riool in wordt geleid,’ zegt Marcel Bouwmeester namens de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG). De meest gangbare methodes zijn inmiddels opgenomen in de Europese norm CEN/TR 17519: Guidance on how to minimize infill dispersion into the environment. Veel van de informatie uit dat document kunt u ook in de laatste editie van Fifa’s handboek voor testmethodes vinden. Behalve het nemen van maatregelen is het ook belangrijk dat er een mentaliteitsverandering plaatsvindt. ‘Met name het onderhoudspersoneel moet zich ervan bewust zijn dat zij een rol kunnen spelen in het voorkomen van die verspreiding.’ Als voorbeeld noemt Bouwmeester het principe om vanaf de buitenkant van het veld naar binnen toe te werken wanneer met machines of apparatuur op een derde generatie kunstgrasveld wordt gewerkt. Volgens Stefan Diderich kan nog veel meer worden bereikt. ‘Dit is slechts een fractie van de 7 mg/m2 die ECHA bereid is te accepteren wanneer kunstgrasvelden worden voorzien van maatregelen die die verspreiding moeten minimaliseren. Uit dat onderzoek kwam ook naar voren dat onderhoudsmateriaal zoals machines en borstels, een grote rol spelen bij de verspreiding van dat infill. Vandaar dat ons advies is om deze goed te inspecteren voordat ze het veld verlaten.’ De studie waar Diderich aan refereert kunt u op de ESTC website vinden.

De Zorgplicht

De voorzitter van de werkgroep Zorgplicht van de branchevereniging BSNC, Ulbert Hofstra, merkt op dat een investering in maatregelen niet vrijblijvend is. ‘Vanuit de Zorgplicht heeft men de verplichting te voorkomen dat men de omgeving verontreinigd.’ De Zorgplicht is al jaren verankerd in de wet maar dat besef lijkt bij veel gemeenten pas sinds kort door te dringen. ‘Het is nu eenmaal zo dat er eerst een confrontatie in de praktijk nodig is voordat men dat beseft. Wel ben ik geneigd te stellen dat die zorgplicht steeds beter wordt begrepen,’ zo voegt hij toe. Barry Meruma van Habitat advocaten wijst erop dat ‘De Zorgplicht’ niet bestaat. ‘Afhankelijk van de toepasselijke wettelijke kaders gelden verschillende concrete voorschriften en daarnaast zorgplichtbepalingen in diverse wetten als vangnet. De verschillende zorgplichten hebben dus een verschillend bereik. Handhaving door de overheid van zorgplichtbepalingen, is moeilijk. Artikel 13, Wet bodembescherming is concreet handhaafbaar, maar bijvoorbeeld artikel 1.1, Wet milieubeheer weer niet of nauwelijks. Is de bodem goed afgeschermd, dan is artikel 13, Wet bodembescherming niet toepasselijk, Het is dus best complex.’ De zorgplicht zoals die wordt aangehaald in artikel 13 van de Wet bodembescherming. Die stelt dat ‘een ieder die op of in de bodem handelingen verricht en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken’. Ook in Artikel 1.1 van de Wet milieubeheer en Artikel 7 van het Besluit Bodemkwaliteit is er sprake van een Zorgplicht. Advocaat Simone Smit en collega Hilde Wagemaker van Schenkeveld Advocaten merken op dat de zorgplicht op iedereen van toepassing is. ‘Van een ieder, met uitzondering van jonge kinderen, kan worden gezegd dat zij redelijkerwijs weten of kunnen vermoeden dat door het verplaatsen van rubbergranulaatkorrels van het kunstgrasveld op de omringende bodem deze bodem kon worden verontreinigd of aangetast. Van de eigenaar of beheerder van de sportvelden of een sportclub kan worden verwacht dat zij bepaalde maatregelen treffen. Zij zijn in eerste instantie degene die een kunstgrasveld (hebben) laten aanleggen en hierbij bepaalde materialen (laten) gebruiken die verontreinigend zijn voor de bodem. De eigenaar en sportclub moeten hierbij dan bepaalde voorzorgsmaatregelen nemen om deze verontreiniging te voorkomen en zo nodig te beperken of ongedaan te maken.’

Om alles enigszins inzichtelijk te maken heeft de BSNC samen met de VSG hier al een document over samengesteld. ‘Maar dat zijn we momenteel aan het bijwerken. We verwachten dat die bijgewerkte versie begin 2021 wordt gepubliceerd,’ merkt Ulbert Hofstra op. In tegenstelling tot het eerdergenoemde CEN document is dit document specifiek voor de Nederlandse markt en situatie geschreven. ‘Dat maakt het een must-read voor beheerders van sportaccommodaties in Nederland,’ benadrukt Marcel Bouwmeester.

Grote gevolgen

Kennis nemen van dat zorgplichtdocument valt sterk aan te raden. De jurisprudentie is inmiddels namelijk al duidelijk: eind 2018 besloot de rechtbank in Rotterdam om het sportbedrijf van de gemeente Enschede een boete van EUR 10.000 op te leggen waarvan de helft daarvan voorwaardelijk is gedurende een proeftijd van twee jaar. ‘Het overtreden van artikel 13 Wbb is een economisch delict. In de genoemde uitspraak van de rechtbank Rotterdam is Sportaal, de beheerder van de sportvelden, strafrechtelijk veroordeeld omdat is gehandeld in strijd met de rustende zorgplicht van artikel 13 Wbb. De beheerder heeft volgens de uitspraak opzettelijk niet alle maatregelen genomen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd, om de verontreiniging te voorkomen, en toen die verontreiniging zich voordeed, de verontreiniging en de directe gevolgen daarvan te beperken en/of zoveel mogelijk ongedaan te maken. Dit alles terwijl zij wist / redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door het exploiteren van twee kunstgrasvelden waarbij als nevengevolg rubbergranulaatkorrels op of in de bodem kunnen komen, de bodem kon worden verontreinigd,’ zo licht Simone Smit toe. ‘Van een strafrechtelijke overtreding kan mogelijk ook bij andere beheerders of sportclubs sprake zijn. Het lijkt lastiger te zijn om individuele sporters of ouders strafrechtelijk aan te spreken. In de uitspraak was de beheerder meerdere malen door de gemeente aangesproken dat zij meer maatregelen moest nemen om de vervuiling te voorkomen, en de beheerder dit onvoldoende heeft gedaan. Dit opzettelijk onvoldoende maatregelen nemen, is wat de beheerder uiteindelijk wordt verweten.’ Smit wijst erop dat de overheid ook eventuele onderzoeks- en saneringskosten op de eigenaar kan verhalen. ‘Artikel 75 Wbb stelt dat de Staat de ten laste van het Rijk komende kosten van onderzoek van onderzoeksgevallen en van saneringsonderzoek en sanering van gevallen van ernstige verontreiniging kan verhalen op degene door wiens onrechtmatige daad de verontreiniging of de aantasting van de bodem is veroorzaakt en aansprakelijk is voor de gevolgen daarvan. De schade die is ontstaan door de bodemverontreiniging bestaat dan uit bodemonderzoek, saneringsonderzoek en sanering van de bodem. De schade die bestaat uit het saneringsonderzoek en de sanering, is alleen van toepassing als sprake is van ernstige verontreiniging van de bodem.’ Of in dit geval sprake is van ernstige bodemverontreiniging door de rubbergranulaatkorrels valt te betwijfelen. Het RIVM heeft beoordeeld dat de rubbergranulaatkorrels schadelijke effecten hebben op de bodem, maar wel in beperkte mate.

Kansen voor duurzame ontwikkeling

De ontwikkelingen vanuit de Europese Commissie bieden natuurlijk kansen voor nieuwe ontwikkelingen. Inmiddels wordt er al een paar jaar met infillloze kunstgrasvelden geëxperimenteerd maar de meningen over deze velden zijn verdeeld. Fifa is tot de conclusie gekomen dat de bestaande testmethodes niet helemaal geschikt zijn om de performance van dit soort velden te verifiëren. Daarom heeft het een werkgroep gevormd die dit probleem nader gaat bekijken.

Een oplossing die dan op korte termijn een effect zou kunnen sorteren, is de omarming van biologisch afbreekbare infills. ‘Onze Greenfill infill is niet alleen composteerbaar maar ook biologisch afbreekbaar in de bodem. Het voldoet aan ISO 17556 die stelt dat de infill binnen twee jaar op natuurlijke wijze is afgebroken,’ stelt Gerard Nijhoving van Senbis Polymer Innovations. Die afbraaksnelheid wordt beïnvloedt door de aanwezige hoeveelheid schimmels en bacteriën in de bodem.  ‘Aangezien die veel minder actief zijn op plastic kunstgrasvelden, verwachten we dat deze infill haar sporttechnische prestaties behoudt tijdens de levensduur van het kunstgrasveld.’ Net als alle andere producten is ook Greenfill eerst door Kiwa ISA Sport gekeurd voordat het werd toegelaten tot de sportvloerenlijst.

Nijhoving noemt het infill een ‘taai’ product. ‘Het is net zo zacht als rubber en heeft de vorm van een rugbybal. De zachtheid draagt bij aan een aangenamere slidingservaring en een goede demping terwijl de vorm voorkomt dat je het gevoel hebt alsof je op een knikkerbak staat.’

Hoewel zijn Greenfill dus een antwoord moet bieden op milieuvervuiling door microplastics, is Nijhoving’s advies om ook een veld met Greenfill toch te voorzien van maatregelen die het infill in het veld houden. ‘Voorkomen is beter dan genezen. De infill is een kostbare investering waardoor je wilt dat het zo lang mogelijk in het veld blijft.’

Ulbert Hofstra gaat daarin zelfs nog een stapje verder. ‘Ook de verspreiding van alternatieve infills zoals kurk, kokos of biologisch afbreekbare infills naar het milieu wordt beschouwd als onwenselijk.’ Hofstra heeft nog een extra argument waarom men voortaan altijd maatregelen moet treffen die de verspreiding van materialen vanaf een kunstgrasveld, moeten keren. ‘We moeten niet vergeten dat ook vervuiling door vezelslijtage ongewenst is.’ Hoewel de EC zich momenteel alleen op milieuvervuiling door toevoegde microplastics richt, ligt het in de lijn der verwachtingen dat het zich in de toekomst ook in milieuvervuiling als gevolg van vezelslijtage zal verdiepen. Onlangs werd bekend dat ECHA de definitie daarvoor inmiddels al heeft gedefinieerd. Een toekomstig onderzoek zou zich dan zowel op vrijkomende slijtage tijdens gebruik van kunstgras, als vrijkomende slijtage bij de verwijdering van een afgeschreven veld, kunnen richten.

Het proces

De EC heeft de ruimte om af te wijken van de tweede veronderstelde opties die ECHA biedt. Dat kan wanneer het van mening is dat meer onderzoek noodzakelijk is, of wanneer het tijdens het politiek besluitproces met de lidstaten een ander compromis bereikt. Toch wordt verwacht dat de EC zich aan één van de twee door ECHA geboden opties zal committeren. Om een definitief besluit te kunnen nemen, dient dan wel tenminste 55% van de lidstaten het voorstel te accepteren. Die 55% moet dan ook nog eens 65% van de Europese bevolking vertegenwoordigen. De verwachting is dat de Europese Commissie eind 2021 een besluit zal nemen.

Hoe u het ook wendt of keert, milieuvervuiling door microplastics van kunstgrasvelden worden niet langer getolereerd. ‘Ook als de Europese Commissie het gebruik van rubbergranulaatkorrels beperkt toestaat, doet dat geen afbreuk aan de zorgplicht van artikel 13 Wbb. Ook in deze situatie blijft een ieder verplicht om maatregelen te nemen ter voorkoming van verontreiniging van de bodem, of bij een verontreiniging van de bodem maatregelen te nemen om de gevolgen daarvan te beperken of ongedaan te maken,’ zo merkt advocaat Simone Smit op. De methodes om verspreiding van microplastics vanaf kunstgrasvelden te minimaliseren, zijn inmiddels al voorhanden. Het enige dat dan nog rest is om deze, hoe dan ook, te implementeren.

Geef een reactie